Tembak - Een van de vele brommertjes |
Halverwege de rit
vraag ik Mus, de chauffeur, of hij even wil stoppen. Mijn endeldarm staat -
voor de vierde keer vandaag - op knappen. We stoppen. Haastig hups ik de palmolie-plantage in om mijn behoefte te doen. Hopelijk zit er onder al die
bladeren geen pofadder verstopt. Ik hurk neer achter een boom en slaak een
zucht van verlichting. Ik heb alleen niets om het mee af te vegen dus grijp ik
een paar grote bladeren die toevallig in de buurt staan.
Dan besef ik
opeens dat ik dit soort bladeren eerder heb gezien… Ja hoor, als ik de plant
beter bekijk zie ik dat ik mijn eerste vleesetende bekerplant heb gevonden.
Midden in een palmolieplantage! Laat dat nu net de plant zijn waarmee ik
zojuist mijn billen heb afgeveegd.
Palmolieplantages
zijn de grootste bedreiging voor het regenwoud in Borneo. Grote stukken bos
worden gekapt voor oliepalmen. Deze olie schijnt in een kwart van alle producten
in de Nederlandse supermarkt te zitten. Om in Tembak te komen moet ik twee uur
lang door een plantage reiden. Het is een saai stuk, dus de vondst van de
bekerplant is een welkome afleiding.
Common Sun Skink |
Het klopt wel,
denk ik. Bekerplant groeien op voedselarme bodem, bij een hoge
vochtigheidsgraad. De bodem van zo’n plantage is natuurlijk erg schraal want er
moet veel kunstmest bij die palmen. Ik loop terug naar de wagen en laat
Mus een stukje van de bekerplant zien. ‘Ah ya, entunyuk. Local name.’ zegt hij. Dan
weten we dat ook weer.
Een uur later
veranderd het uitzicht compleet. De plantages maken plaats voor stukjes
secundair regenwoud afgewisseld met rubberplantages. Het landschap word ook
meer heuvelachtig en bepaalde afdalingen zijn zo steil dat ik onbewust mij aan
de wagen vasthoud. Nog een kwartier later zijn we in Tembak.
Om een context te
geven voor mijn volgende verhalen zal ik nu een beschrijving geven van mijn
eerste indrukken in Tembak. Er wonen naar schatting 300 mensen in dit dorp. Ze
wonen in kleurige huisjes met tuintjes vol met bloemen en fruitbomen. Er
scharrelen kippen rond en hier en daar licht een kat of hond te slapen.
Kinderen spelen op straat met zelfgemaakte tollen en autootjes of met knikkers.
Een of twee keer per dag gaan ze zwemmen in het beekje dat door het bos
stroomt. Het is een heerlijk stroompje met een zanderige bodem en helder, koel
water. In de verte kun je de bergen zien, die vreemde vormen hebben, alsof ze
daar zijn neergezet door reuzen.
Tengkawan-boom |
Ik heb een ruime
kamer met een raam, een matras, een bureau en soms elektriciteit. Soms zitten
er gekko’s op de muur die uit zijn op de muggen en andere insecten die hier
zitten. Zelf eet ik drie keer per dag rijst met groente. Soms zit er een ei
bij, of wat kroepoek of tempé. Er is –de hemel zij geprezen- (oplos)koffie en cappuccino.
Het enig dat ze
hier niet hebben is internet of mobiel bereik. Dit betekend dat ik een keer per
week of een keer in de twee weken naar Sintang moet om te e-mailen. Een mens
kan natuurlijk niet alles hebben. Soms lukt het om een sms te sturen, maar
daarvoor moet ik wel een stukje de heuvel op lopen.
Hoewel de
omgeving prachtig is en het eten goed zijn het beste van alles de mensen die
hier wonen. Die zijn buitengewoon vriendelijk en behulpzaam en ze hebben een
goed gevoel voor humor. Vooral de kinderen hier zijn bijzonder. Ze kunnen uren
zoet zijn met elkaar, ze maken zelden ruzie en huilen haast nooit. Iedere keer dat ik langsloop roepen ze:
‘Mister Yansen, Tsulap!’. Daarmee vragen ze of ik een goocheltruc wil doen.
Meestal zeg ik dan: ‘Tidak, munking nanti’; ‘Nu niet, wellicht later.’ Soms
laat ik een knikker verdwijnen. Soms goochel ik hem ook weer terug.
De Dayaks hier
kunnen dit leven leiden omdat ze nooit in de verlieding zijn gekomen hun land
te verkopen. Tien tot twintig jaar geleden hebben ze de palmolie bedrijven de
deur gewezen en nu plukken ze daar (letterlijk) nog steeds de vruchten van.
Tembak is daarom ook een bijzondere, prachtige plek. Een klein paradijs waar je
je zo thuis voelt en waar nog zo vele te ontdekken valt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten