Highlights
zondag 28 oktober 2012
Het Dorpje Tembak
Tembak - Een van de vele brommertjes |
Halverwege de rit
vraag ik Mus, de chauffeur, of hij even wil stoppen. Mijn endeldarm staat -
voor de vierde keer vandaag - op knappen. We stoppen. Haastig hups ik de palmolie-plantage in om mijn behoefte te doen. Hopelijk zit er onder al die
bladeren geen pofadder verstopt. Ik hurk neer achter een boom en slaak een
zucht van verlichting. Ik heb alleen niets om het mee af te vegen dus grijp ik
een paar grote bladeren die toevallig in de buurt staan.
Dan besef ik
opeens dat ik dit soort bladeren eerder heb gezien… Ja hoor, als ik de plant
beter bekijk zie ik dat ik mijn eerste vleesetende bekerplant heb gevonden.
Midden in een palmolieplantage! Laat dat nu net de plant zijn waarmee ik
zojuist mijn billen heb afgeveegd.
Palmolieplantages
zijn de grootste bedreiging voor het regenwoud in Borneo. Grote stukken bos
worden gekapt voor oliepalmen. Deze olie schijnt in een kwart van alle producten
in de Nederlandse supermarkt te zitten. Om in Tembak te komen moet ik twee uur
lang door een plantage reiden. Het is een saai stuk, dus de vondst van de
bekerplant is een welkome afleiding.
Common Sun Skink |
Het klopt wel,
denk ik. Bekerplant groeien op voedselarme bodem, bij een hoge
vochtigheidsgraad. De bodem van zo’n plantage is natuurlijk erg schraal want er
moet veel kunstmest bij die palmen. Ik loop terug naar de wagen en laat
Mus een stukje van de bekerplant zien. ‘Ah ya, entunyuk. Local name.’ zegt hij. Dan
weten we dat ook weer.
Een uur later
veranderd het uitzicht compleet. De plantages maken plaats voor stukjes
secundair regenwoud afgewisseld met rubberplantages. Het landschap word ook
meer heuvelachtig en bepaalde afdalingen zijn zo steil dat ik onbewust mij aan
de wagen vasthoud. Nog een kwartier later zijn we in Tembak.
Om een context te
geven voor mijn volgende verhalen zal ik nu een beschrijving geven van mijn
eerste indrukken in Tembak. Er wonen naar schatting 300 mensen in dit dorp. Ze
wonen in kleurige huisjes met tuintjes vol met bloemen en fruitbomen. Er
scharrelen kippen rond en hier en daar licht een kat of hond te slapen.
Kinderen spelen op straat met zelfgemaakte tollen en autootjes of met knikkers.
Een of twee keer per dag gaan ze zwemmen in het beekje dat door het bos
stroomt. Het is een heerlijk stroompje met een zanderige bodem en helder, koel
water. In de verte kun je de bergen zien, die vreemde vormen hebben, alsof ze
daar zijn neergezet door reuzen.
Tengkawan-boom |
Ik heb een ruime
kamer met een raam, een matras, een bureau en soms elektriciteit. Soms zitten
er gekko’s op de muur die uit zijn op de muggen en andere insecten die hier
zitten. Zelf eet ik drie keer per dag rijst met groente. Soms zit er een ei
bij, of wat kroepoek of tempé. Er is –de hemel zij geprezen- (oplos)koffie en cappuccino.
Het enig dat ze
hier niet hebben is internet of mobiel bereik. Dit betekend dat ik een keer per
week of een keer in de twee weken naar Sintang moet om te e-mailen. Een mens
kan natuurlijk niet alles hebben. Soms lukt het om een sms te sturen, maar
daarvoor moet ik wel een stukje de heuvel op lopen.
Hoewel de
omgeving prachtig is en het eten goed zijn het beste van alles de mensen die
hier wonen. Die zijn buitengewoon vriendelijk en behulpzaam en ze hebben een
goed gevoel voor humor. Vooral de kinderen hier zijn bijzonder. Ze kunnen uren
zoet zijn met elkaar, ze maken zelden ruzie en huilen haast nooit. Iedere keer dat ik langsloop roepen ze:
‘Mister Yansen, Tsulap!’. Daarmee vragen ze of ik een goocheltruc wil doen.
Meestal zeg ik dan: ‘Tidak, munking nanti’; ‘Nu niet, wellicht later.’ Soms
laat ik een knikker verdwijnen. Soms goochel ik hem ook weer terug.
De Dayaks hier
kunnen dit leven leiden omdat ze nooit in de verlieding zijn gekomen hun land
te verkopen. Tien tot twintig jaar geleden hebben ze de palmolie bedrijven de
deur gewezen en nu plukken ze daar (letterlijk) nog steeds de vruchten van.
Tembak is daarom ook een bijzondere, prachtige plek. Een klein paradijs waar je
je zo thuis voelt en waar nog zo vele te ontdekken valt.
zaterdag 20 oktober 2012
de schorpioen in de kooi
Sintang, 21
oktober, 12:00
‘Kom, dan laat ik
je nu de dieren van de pastoor zien.’ Zegt Jean. We lopen door de schitterende
tuin die de pastoor eigenhandig heeft aangelegd. De tuin heeft een Britse
structuur maar is gevuld met tientallen tropische planten waarvan ik slechts
een paar eerder heb gezien.
We komen bij de
poort van het hek, die versierd is met Indonesische motieven. In een ruime kooi
zit de eerste aap van deze reis: een mannetjes gibbon. Hij is duidelijk blij om
ons te zien want hij begint enthousiast koprollen te maken en slingert als een
sneltrein door de kooi. Jean loopt naar het verblijf om het dier te kietelen.
De gibbon piept en knarst al is het voor mij onduidelijk of hij nou wel of niet
tegen kietelen kan.
De volgende halte
zijn de orang-oetans. Die zitten in een soort ‘rijtjeshuis’ kooien. Ik heb zelf
twaalf dagen quarantaine tijd dus mag ik deze dieren niet aanraken. Dat is maar
goed ook, blijkt later, want mijn spijsvertering ligt overhoop. De eerste orang-oetan
is Penai, hij komt geïnteresseerd naar ons toe en wijst naar het stukje plastic
dat Jean in zijn handen houdt. ‘Wil je dit hebben?’ vraagt Jean, ‘natuurlijk,
hier alsjeblieft.’ De mensaap grijpt het papiertje en besnuffeld het. Nadat hij
er achter is gekomen dat er geen kruimeltje meer in het papiertje zit, geeft
hij het terug aan Jean.
In de tweede kooi
moet ik even goed kijken voordat ik de orang-oetan zie. Hij ligt achter een
autoband in een hoopje te slapen op de grond. Dit dier hebben de pater en Jean
geconfisqueerd van een particulier die het dier veel te weinig eten gaf. Ook
zijn delen van zijn rechterarm verlamd zodat hij met zijn mond zijn arm moet
optillen om hem te kunnen gebruiken.
Opeens zie ik dat
achter in de kooi van dit arme dier nog een tweede dier rondloopt. Het is een
keizerschorpioen zo groot als mijn hand. ‘Kijk eens wat een grote schorpioen!’
zeg ik. ‘Oei, is dat niet gevaarlijk?’ vraagt Jean. ‘Nou, schorpioenen zijn
natuurlijk heel erg giftig.’ zeg ik. ‘Wacht,’ zegt Jean, ‘dan haal ik de
verzorger erbij.’
Een tijdje later
voegt een jonge Indonesiër zich bij ons. Hij lijkt mij erg jong, maar ik vind
het sowieso lastig om Aziaten op leeftijd te schatten. De knul gaat de gooi in,
gewapend met een takje. De schorpioen geeft zich niet zo maar gewonnen. Zijn
taaie pantser bied lang weerstand tegen de punt van de stuk. Maar het duurt
niet lang of de schorpioen is onschadelijk zodat ik hem van dichtbij kan
bekijken. Schorpioenen zijn dieren die al heel erg lang op de wereld rondlopen
en die de laatste miljoen jaar nauwelijks van uiterlijk zijn veranderd.
We bekijken de
andere orang-oetans en Jean laat mij ook de krokodil van de pastoor zien, een
onechte gaviaal met een scheve bek. Aan de eettafel vertelt Jean de pastoor
over de schorpioen.
De hobbelige weg naar Sintang
‘This is your ticket, your expected at the airport at 09:00
am.’ Is de de tekst die ik lees in mijn bed in hostel ‘6 degrees’ in Jakarta. Tot mijn schrik besef ik dat ik slechts
een uur de tijd heb om mijn tas in te pakken, te ontbijten uit te checken en
een taxirit te ondernemen naar de luchthaven. Onmogelijk. Zo gestrest als een
slurfhond haast ik mij naar beneden. Een kwartier later zit ik in een taxi.
Ik ken vrijwel
niemand die een goed woordje overheeft over Jakarta en na mijn ervaringen ben
ik niet van plan hierop een uitzondering te vormen. Het verkeer is het ergst
van alles. Zolang er file is, is het nog veilig te noemen. De taxi’s zijn erg
goedkoop, maar daar betaal je dan ook voor. Hoe ben ik in deze situatie beland.
Om 09:15 (am) sta ik -wonder boven
wonder- op de luchthaven. Het is dan wel de verkeerde terminal maar nog een
kwartier later is ook dat probleem verholpen.
Alle
meditatieoefeningen ten spijt ben ik toch een beetje zenuwachtig op dit moment.
Gelukkig blijkt er niets aan de hand. Ik kan gewoon inchecken met mijn bagage.
In het vliegtuig ga ik, toch wat oververhit, op mijn stoel zitten. Het dametje
naast me wijst naar mijn hoedje. ‘You, Justing Bieber’ zegt ze. Kom op zeg…
In Pontianak zit
ik op de achterbank van een stoffige grijze lambourgini (oid) terwijl een
snel-gemaakte vriend mij naar het carpoolstation brengt. ‘You will be in a car
with many friends and i twill cost you 200.000 rupiah’ legt hij uit. Dat klinkt
goed. Ik moet wel wachten, zegt hij, totdat al die vriendjes zich verzameld
hebben, maar gelukkig is er een restaurantje.
Het duurt
vijfeneenhalf uur voordat alle vriendjes zich verzameld hebben. Al die tijd zit
ik in dit restaurantje met wat mannen die ik amper kan verstaan. De serveerster
brengt mij een portie nasi goreng ayam en wijst naar mijn hoedje: ‘ah, Justing
Bieber.’ Wat hebben die mensen hier toch?
Om 18:30
vertrekken we naar Sintang. Het stortregent en de wegen zijn onverlicht. In het
licht van de koplampen kan ik soms wat stukjes bos en plantages zien. De
chauffeur is een kunstenaar. Met een geweldige handigheid manoeuvreert hij de
auto langs alle gaten in de weg, door alle bochtjes en langs al het andere
verkeer. Ik zit tussen twee mollige Indonesische mannetjes geplet en ben
gedwongen om continu hetzelfde suffe liedje met semi-romantische popliedjes te
luisteren. Op gegeven moment krijg ik een ingeving: ‘Apa nama artist?’ vraag
ik. ‘Ah, artist, music, yes this Justing Bieber’
Om vier uur in de
ochtend sta ik bij het huis van de pastoor.
woensdag 17 oktober 2012
Vagevuur van Turks Fruit
Istanbul, dinsdag 16 oktober
Het is vier uur in
de ochtend, lokale tijd. Ik zit versuft op een bankje in de vertrekhal van
Ataturk International Aiport. Links van mij zitten wat mannetjes die duidelijk
op weg zijn naar de hadch. Rechts van mij staat een grote weegschaal waarmee
kan worden bepaald of de bagage niet te zwaar is. Mijn handbagage weegt
vijfeneenhalve kilo, mijn hoofdbagage, die ik de dag ervoor al gewogen had
bleek uiteindelijk 17.2 kilogram. Ik had dus nog meer veldgidsen kunnen
meenemen als ik had gewild.
Waar ik gisteren
ook met een lichte schok achter kwam was dat mijn eigen gewicht het afgelopen
jaar flink is toegenomen. Ik woog aanvankelijk 67 kilo en nu weeg ik 74. Al die
Grimbergen Tripels hebben duidelijk hun tol geëist. Gelukkig ben ik niet de
enige die inzit met zijn gewicht. De bagage-weegschaal naast mijn bankje wordt
door de Turken minstens zo vaak gebruikt om hun eigen gewicht te meten als om
te kijken of ze niet te veel hebben ingepakt.
Vier uur in de
ochtend is een onmogelijk tijdstip. De avond is al afgelopen maar de ochtend is
nog lang niet begonnen. Het supermarktje naast de uitgang is nog niet open en
de metro’s rijden nog niet. Ik probeer wat te lezen in ‘Max Havelaar’ waar de
regels dringen niet echt tot mij door. Op mijn laatste dag in Heemstede heb ik
zes dunprints bemachtigd van klassieke werken: Tolstoj, Foer, Bill Bryson… Zo
kan ik in de rimboe toch nog wat literaire ontwikkeling meepakken.
Na twee uur op
een bankje gezeten te hebben loop ik opnieuw naar het metrostation dat nu wel
geopend is. Als het een beetje mee zit kan ik de zonsopgang meemaken op het
plein tussen de Blue Mosque en de Aya Sofia. In de metro zitten de meeste
Istanbulli te slapen. Langzaam wordt het lichter en ik herken wat gebouwen van
de vorige keer dat ik Istanbul heb bezocht. Zeven dagen bracht ik toen maar
liefst in deze stad door en nu, twee jaar later, is de binnenstad nauwelijks
veranderd. Istanbul is een complexe maar interessante en redelijk betrouwbare
stad. Alles vindt er gezamenlijk plaats - kledingwinkels vind je in de buurt
van andere kledingwinkels; specerijen vind je in de buurt van andere
specerijen, veerboten bij veerboten, zwerfhonden bij zwerfhonden, en zo voorts.
Ik heb vijftien
uur de tijd om iets te doen in de stad voordat ik weer terug moet naar de
luchthaven. De logische eerste stap is natuurlijk het bemachtigen van een
ontbijt met koffie. In de buurt van de universiteit vind ik een geschikt
terrasje waar de lokale studenten kauwen op hun stokbroodjes met Nutella. De
ober vraagt meteen of ie mijn hoedje even op mag. Dat mag. Onmiddellijk
verdwijnt ie en even denk ik dat hij ook niet meer terug zal komen. Maar
gelukkig staat hij tien minuten later weer bij mijn tafel. Met ontbijt
(omelet), met koffie en met mijn hoedje.
Omdat ik in het
vliegtuig nauwelijks geslapen heb besluit ik het rustig aan te doen. Ik slenter
over de Grand Bazaar en de kruidenmarkt en ik ga een tijdje liggen op een
bankje in de tuinen van het Topkapi paleis terwijl ik knabbel op een stukje Turks
fruit. Opeens wordt mij duidelijk waarom er zoveel zwerfkatten rondlopen in
Istanbul: ze worden gewoon gevoerd met eersteklas chicken-döner!
Hoewel ik
eindeloos heb rondgeslenterd en ik toch wel erg moe ben blijkt er gewoon geen
eind te komen aan de tijd. Het is nog maar twee uur en als ik om zes uur op het
vliegveld ben heb ik nog zes uur voordat de gate open gaat. Ik besluit dat het
dan maar tijd wordt om een boottochtje te maken. Ik koop twee muntjes voor de
veerpont over de Bosporus (drie Turkse Lire per stuk, omgerekend ongeveer
anderhalve euro) en ik geniet van het heerlijke tochtje over het water. Je
krijgt pas werkelijk een idee van hoe groot Istanbul is als je om je heen kijkt
als je op het water zitten. Eindeloos ver sterkt de stad zich uit: minaretten,
paleizen, wolkenkrabbers en… een zeilboot die verdacht veel op de Nieuwe
Amsterdammer lijkt. Als ik aan de overkant ben zet ik voor het eerst tijdens
deze reis voet op Aziatische grond. Ik drink een kopje thee en keer terug naar
Europa.
Nu mijn benen weer
op kracht zijn gekomen wordt het tijd voor een tochtje over de brug die beide
oevers van de gouden hoorn met elkaar verbind. Op de brug staan tientallen
vissers hun hengels uit te werpen. Het is een ideale plek omdat de brug voor
een groot deel vanonder dicht is gemaakt. De vissen kunne dus geen kant meer
op. De oogst is echter mager; vissen groter dan 20 cm heb ik niet gezien.
Uiteindelijk
nader ik het zeilschip dat ik vanaf de veerpont in de verte zag, en wat blijkt?
Het is de Nieuwe Amsterdammer! Ik zal er maar niets over zeggen tegen de
Dayaks… We komen eraan!
Update: inmiddels
zit veilig in een hostel in Jakarta.
maandag 15 oktober 2012
Vetbomen en Dajaks: wat ik ga doen op Borneo
![]() |
Light Red Meranti |
Ik ben de enige van het gezin die nog niet in Indonesië is geweest. Mijn ouders en mijn broer bezochten twee jaar geleden Sumatra, Java en Sulawesi. Mijn zus bezocht toen Bali.
Hoewel mijn
ouders beiden vinden dat ik naar Kalimantan ga, houd ik vol dat mijn
reisbestemming Borneo is. Staatkundig gezien hebben zij gelijk, geografisch
gesproken heb ik gelijk. Op mijn veldgidsen staat niet: ‘Vogels van Kalimantan’
of ‘Veel voorkomende slangen van Kalimantan’. Dieren houden zich niet aan dit
soort grenzen en zij hoeven dan ook geen visa aan te vragen(mazzelpikken). Ze
zijn alleen begrensd door natuurlijke barrières: de bosrand, de kuststrook, het
gebergte. Op mijn boekje staat dan ook: ‘Snakes and other reptiles of Borneo’.
Ongeveer
anderhalf jaar geleden zag ik een filmpje op www.ted.com genaamd ‘Willie Smits restores a rainforest’. De
naam ‘Willie Smits’ klonk bekend en ik realiseerde mij dat ik die al eens had
gelezen in het stukje over orang-oetans in de gidsenmap van de Apenheul. De
toespraak van Dr. Smits was er eentje van het kaliber ‘recht uit het hart’. Deze
man had eigenhandig honderden orang-oetans en andere dieren uit miserabele
omstandigheden gered en was bezig tropische bossen aan te planten samen met de
lokale bevolking. Het zag er allemaal wonderbaarlijk en compleet uit.
Nog geen maand
later liep ik Dr. Smits pardoes tegen het lijf in de Apenheul. Hij stond in
zijn eentje wat kunstwerken te bestuderen in de foyer van het hoofdgebouw.
Later in de middag zou hij samen met schoolkinderen naar de orangs gaan en zou
hij daar wat over zijn projecten vertellen. Ik vroeg hem of ik daar bij mocht
zijn. ‘Maar natuurlijk!’ antwoorde hij allervriendelijkst. Nadat ik een
collega-gids had verzocht om de boel voor mij waar te nemen, haastte ik mij
naar het orang-oetan verblijf. Daar stond Willie te vertellen over de verwoestende
kracht van palmoliebedrijven en zijn oplossing voor de ontbossingsproblematiek:
palmsuiker. Er stonden ook wat andere studenten bij de stand. Toen ik vroeg wat
zij deden, vertelden ze mij dat ze op Borneo veldonderzoek deden voor een van
Willie’s projecten.
Diezelfde avond
mailde ik de voorzitter van Orang-Utan Outreach of ik niet ook stage kon lopen
bij een van hun projecten. Het antwoord was positief. Op de vraag wat ik dan
voor hen kon doen kwam alleen geen antwoord. Dat kwam pas een dik jaar later.
Het probleem was dat er heel veel te doen was en dat ik nogal breed ben
opgeleid.
Uiteindelijk hebben we besloten dat ik een
drietrapsraket ga afschieten. Het eerste deel bestaat uit het meten van de
aanwas en productie van Shorea stenoptera,
ook wel de ‘light red meranti’ genoemd. Deze boom maakt een soort nootachtige
vruchten die vol zitten met olie. Deze olie wordt veel gebruikt in cosmetische
producten. De Dajaks zouden best een goed inkomen kunnen verdienen als deze
bomen op wat grotere schaal worden geplant. Omdat deze soort daar van nature
voorkomt en het best groeit in gemengd bos, is het ook beter voor de natuur dan
de palmolie die nu op grote schaal wordt verbouwd.
Het tweede deel
van mijn opdracht bestaat uit het opknappen en aanvullen van een ‘tree
nursery’; een plek waar zaailingen kunnen opgroeien die we, als ze groot genoeg
zijn, gebruiken voor herbebossing. Zo staan er al flink wat zaailingen van
suikerpalmen, maar ook rubber, papaya’s en een vrucht waar ik erg nieuwsgierig
naar ben: de durian.
Het laatste deel
van mijn opdracht is het bestuderen van de verschillende manieren waarop de
Dajaks hun land gebruiken. Waarom hebben sommige Dajaks hun land aan
oliepalmbedrijven verpacht, terwijl anderen dezelfde bedrijven hardhandig de
deur wijzen? Van wie zijn die shorea’s
eigenlijk?
Dus: vetbomen,
zaailingen en landgebruik. Dit wil ik allemaal gaan doen in West-Kalimantan.
Sorry. Borneo...
vrijdag 5 oktober 2012
Chaos der Spullen
Wageningen, maandag 8 oktober
Mijn kamer aan de Haarweg, waar ik nu vier jaar heb gewoond, is altijd een plek geweest waar ik mij thuis voelde. Als er psychologen waren die aan de inhoud van deze kamer zouden proberen mijn ziel te doorgronden, dan zou die psychologen een zware taak te wachten staan. Ja, dat ik van dieren houd zou ieder die mijn kamer betrad onmiddellijk opvallen. De posters van allerlei apen en andere dieren liegen er immers niet om. Een hang naar het exotische zou een volgende conclusie kunnen zijn: dit bewijzen de Tibetaanse vlaggetjes, de bekerplanten, de kleine snuisterijen uit Guatemala, Brazilië, Zambia, Marokko…
Mijn kamer aan de Haarweg, waar ik nu vier jaar heb gewoond, is altijd een plek geweest waar ik mij thuis voelde. Als er psychologen waren die aan de inhoud van deze kamer zouden proberen mijn ziel te doorgronden, dan zou die psychologen een zware taak te wachten staan. Ja, dat ik van dieren houd zou ieder die mijn kamer betrad onmiddellijk opvallen. De posters van allerlei apen en andere dieren liegen er immers niet om. Een hang naar het exotische zou een volgende conclusie kunnen zijn: dit bewijzen de Tibetaanse vlaggetjes, de bekerplanten, de kleine snuisterijen uit Guatemala, Brazilië, Zambia, Marokko…
Maar dan…
verscheidene goochelrekwisieten duiden op een sinistere hobby. Antieke
sprookjesboeken zouden zijn verzameld vanuit een verlangen naar de mystiek.
Maar wat doet die elektronische vliegenmepper in het huis van een
dierenliefhebber? En wat te maken van dat kleine, roze poedeltje boven op de
boekenkast? Waarom liggen er twee volledige sets aan croquet-equipement onder
het bureau? Waarom staat daar een ingelijst briefje met de tekst ‘NARG’?
Ik heb nu geen
tijd om in te gaan op al deze curieuze zaken; het enige wat ik hier mee wil
zeggen is dus dat ik mij op deze kamer altijd als een vis in het water heb
gevoeld. De staat van de ruimte varieerde altijd tussen ‘enigszins rommelig’ en
‘buitengewoon rommelig’. Zo rommelig als het nu is, is het echter zelden
geweest. Dat komt natuurlijk omdat ik deze ruimte binnenkort moet onderverhuren
en ik mij heb voorgenomen alle persoonlijke spullen ergens anders onder te
brengen. Daarnaast ben ik aan het inpakken voor mijn reis naar Borneo.
In de 90-liter
backpack van LoweApline zitten, naast de gebruikelijke zaken, een paar
attributen waarvan ik niet kan wachten tot ik ze echt nodig ga hebben. Ten
eerste mijn gloednieuwe laarzen (groen, met inlegzooltjes), de zwaarste
spullen uit mijn bagage. Ik heb veldgidsen voor zoogdieren, vogels,
slangen en bekerplanten ingepakt evenals een gloednieuwe cameraval waarmee ik
hoop wat grotere dieren te kunnen betrappen.
Ik heb de
reisapotheek van de LonelyPlanet overgenomen, aangeschaft en aangevuld met wat
suggesties van Redmond O’Hanlon die hij doet in zijn boek ‘Naar het hart van
Borneo’. Denk hierbij aan antischimmelgel die bedoeld is voor de uitwendige
organen die hier gevoelig voor zijn. Misschien blijken al die spullen
overbodig, maar dat zien we dan wel weer.
Tot slot staat op
mijn paklijst natuurlijk de spullen die ik nodig heb voor mijn veldonderzoek.
Denk aan een GPS, een boomprisma, een diameterlint en een laserpistool om de
hoogte te meten. Ik neem ook een klein tasje met goocheltrucs mee want zo te
horen zijn Dayaks dol op goocheltrucs. Over negen dagen vertrek ik…
Abonneren op:
Posts (Atom)