Highlights

zaterdag 17 november 2012

Op laatste kracht...


Tembak 11 november – 18:00

Ik zit al weer bijna een maand in Indonesië en soms voelt het alsof ik nooit ergens anders heb gewoond. Veel zaken voelen enorm vertrouwd – het zwemmen in het riviertje, rijst als ontbijt, het getsjirp van de tjitjaks… Tot nu toe is alles zijn gangetje gegaan. Het veldwerk is soms lastig, maar dat hoort er bij. Tot nu toe ben ik nog niet echt in gevaarlijke situaties terechtgekomen. Oké, soms is het rijden op zo’n brommertje aardig riskant, vooral als het net geregend heeft. Soms is de stroming van het riviertje eigenlijk te sterk om in te zwemmen. Maar goed; een beetje avontuur moet er toch ook zijn.

Zo had ik afgelopen zondagmiddag niet veel te doen en ik besloot een tochtje te maken. Wellicht kon ik een geschikte plek vinden om mijn cameraval op te hangen (zie weblog). Dat apparaat heeft mijn arme vader 160 euro gekost en ik heb er nog geen enkel dier mee gefotografeerd. Ik wilde toch, voordat ik wegging, op zijn minst een argusfazant fotograferen. Dus hoe sneller dat ding geïnstalleerd was, hoe beter.

Ik trok mijn wandelschoenen aan en smeerde mijn handen in met deet; gooide alles uit mijn rugzak wat ik niet nodig had en vertrok richting het oerwoud. Het stuk bos waar ik wilde wandelen is door de Dayaks aan een stichting gegeven die het wil gebruiken om orang-oetans los te laten. In dit bos kunnen de orang-oetans, na een leven van gevangenschap, weer leren hoe het is om een echt bosmens te zijn.

In dit bos zijn door de Dayaks een aantal routes uitgezet. Deze routes worden gemarkeerd door paaltjes. Deze paaltjes worden gemaakt van stukken bamboe die in de rode verf zijn gedoopt. Rood vormt een goed contrast met groen, moeten ze gedacht hebben. De paadjes in zo’n bos blijven echter nooit lang open. Het duurt vaak maar een paar maanden voordat het oerwoud de ruimte heeft opgevuld met jonge planten.

Aanvankelijk hield ik mij dus aan de paaltjes-route. Ik hield mijn tempo erg rustig zodat ik niet weg zou glibberen. Met tussenposen keek ik eens goed om mijn heen om te zien of er geen leuke insecten in de buurt waren. Door het rustig aan te doen had ik het misschien op tijd door als ik een plant met dorens (klein, groot of erg groot) tegenkwam.

Leuke insecten kwam ik al snel tegen: een miljoenpoot, vlinders in alle kleuren, zoemende libellen en een oorwurm zo groot als een Zwitsers zakmes. Na een tijdje vond ik ook een slak wiens huisje groot genoeg was om een muizenfamilie in te laten wonen. Op een zeker moment bevond ik mij op een helling. Aan mijn rechterkant ging het pad verder en aan mijn linkerkant, tussen de bomen en de prikkelplanten, stroomde een beekje.

Waar water is komen dieren om te drinken, dus ik besloot mij aan de afdaling te wagen. Ik klom over omgevallen bomen heen, wurmde mij tussen lianen en moest mij af en toe aan jonge boompjes vasthouden om niet uit te glijden. Tien minuten later had ik het stroompje bereikt. Helaas kon geen boom vinden die geschikt was om mijn cameraval aan vast te binden. Ik moest het maar ergens anders proberen. Aan de overkant van het beekje stond weer zo’n rood paaltje. Misschien kon ik aan de ander kant weer omhoog. Dit bleek zeker mogelijk maar het was lastig en ik moest een paar keer stoppen om mij uit de dorens te bevrijden. Maar goed; een beetje avontuur moet er toch ook zijn. Bovenaan de heuvel kreeg ik al weer een rubberplantage in zicht. Dit stuk bos was immers maar 63 hectare groot - dat zijn ongeveer 90 voetbalvelden.

Een half uur later was ik hopeloos verdwaald. Ik ploeterde over boomstammen, wurmde onder prikkelplanten, gleed een paar keer uit en was wanhopig op zoek naar de uitgang. De ellende was dat de zon, die in het bos sowieso maar beperkt schijnt, al laag aan de horizon stond. Nog een uur, misschien, en dan zou het donker zijn. Dan was de weg naar Tembak oneindig ver te zoeken. Natuurlijk had ik verzuimd om ook maar iets mee te nemen. Een kapmes was handig geweest, maar daarvan had ik niet gedacht die nodig te hebben. Dit gold ook voor drinkwater, een zaklamp en een zakmes. Het enige voedsel dat ik in mijn tas kon vinden was een doosje met half-gesmolten pottertjes. Dit kon nog spannend worden.

Terwijl de schemering intrad ploeterde ik door het oerwoud. Ik zat inmiddels onder de schrammen en muggenbulten. Mijn broek en T-shirt waren doorweekt van het zweet en mijn spieren voelden aan als elastiekjes. De rode paaltjes, die ik om de haverklap tegenkwam, leken met complete willekeur te zijn geplant. Als ik een route volgde eindigde ik in een oude rubberplantage met manshoge varens. Als ik een andere route volgde eindigde ik in het moeras.

Uitgeput ging ik op een stam zitten om na te denken en uit te rusten. Waarschijnlijk had ik nog maar een half uur daglicht en waarschijnlijk had ik al drie rondjes door het bos gemaakt. Tussen de bomen om mij heen klonk gekraak. Cicaden zoemde oorverdovend. Zaten er slangen in dit bos? Ongetwijfeld. Tim had zelfs een keer voetsporen gevonden van een beer. Hoe sneller ik hier wegkwam hoe beter. Als ik maar wist welke kant ik op moest... 

Toen deed ik, tot mijn verbazing, een ontdekking die alles wellicht toch nog tot een goed eind zou kunnen brengen. In een grijs plastic zakje dat ik tot nu toe over het hoofd had gezien zat de GPS die ik van de leerstoelgroep had geleend. Onmiddellijk zette ik het ding aan en wachtte gespannen af. Op het schermpje stonden de woorden: ‘tracking sattelites’. Vijf minuten later stonden die woorden er nog steeds. Het had geen zin. Het bladerdak was veel te dicht en de GPS was veel te goedkoop.

Als je maar één kant oploopt, dacht ik steeds, dan moet je uiteindelijk bij een weg komen. Het bleek in het oerwoud echter onmogelijk om maar één kant op te lopen. In mijn gedachten waren de mensen van Tembak al naar mij op zoek omdat ik niet voor het eten was komen opdagen. Ze zouden met zaklampen naar het bos toe komen en mijn naam roepen. Ze zouden mij uiteindelijk vinden: doorweekt, uitgeput en half dood, tussen de wortels van een hoge boom. Ze zouden mij zeggen hoe idioot het wel niet was om in je eentje het bos in te gaan.
Tak voor tak trok ik mij omhoog op het zoveelste heuveltje. Iedere beweging kostte me enorm veel moeite. Mijn tong hing als een droge lap in mijn mond en ik kreeg het soort koppijn dat je krijgt als je teveel hebt gedronken. Op zo’n moment is het oppassen dat je niet gaat hyperventileren. Ik mompelde steeds woorden van zelfverachting en in het gezoem van de cicaden verbeelde ik mij het bekende riedeltje te horen: ‘eigen schuld… dikke bult…’.

Ik moest aan Thomas denken, die in Nepal verdwaald was geraakt op een regenachtige verghelling vol met bloedzuigers. Hij had gedacht dat dit zijn einde was, maar hij was niet alleen geweest. Hij had een gids bij zich gehad. Uiteindelijk waren ze gered door een stel herders en opgelapt in een blokhut. Ik moest mijzelf vermannen. Fantaseren over hoe het allemaal kan aflopen kostte alleen maar energie. Dit bos is maar 90 voetbalvelden groot…


Opeens hoor ik een bekend gebrom. Het is een brommertje! En als je een brommertje hoort, dan kan het niet lang duren voordat je een weg tegenkomt. En inderdaad. Na vijf minuten sta ik naast een zanderige weg. Ik kan een kreet van verrukking niet meer onderdrukken. Nu is het gesneden koek. GPS aan, naar ‘thuis’ navigeren, douchen, drinken, eten, slapen. Klaar.

Twintig minuten later loop ik versuft door Tembak. De mensen die groeten me. Ik grijns terug en zwaai. Alles aan mij is een wrak: mijn t-shirt, mijn schoenen, mijn lichaam. Zelfs de batterij van de GPS is leeg. Een beetje avontuur moet er toch ook zijn.

Op mijn bord ligt een gefrituurd visje. ‘Itu ikan di sini?’ vraag ik. Ja, dit is een visje uit de vijver naast het huis. Dezelfde vijver waarin mijn uitwerpselen heen worden gespoeld als ik doortrek. Dezelfde vijver waar mijn synthetische shampoo-resten terecht komen. Maar ach, de Noordzee is natuurlijk ook niet echt een helder soepje. Ik neem een hap. Het smaakt heerlijk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten