Highlights

vrijdag 1 februari 2013

Follow the leader



Het bos staat onder water. Twee nachten heeft het achter elkaar geregend en al dat water kan zo snel nergens heen.

‘Wacht even, dan doe ik mijn schoenen uit.’ Zeg ik tegen Benjamin, die vandaag mijn gids zal zijn. Hij staat al tot zijn knieën in het water en rookt een sigaretje. Bijna alle Dayaks roken; het brengt rust in de tent en helpt om de muggen op afstand te houden. ‘Doe die schoenen maar in mijn mandje’ zegt Benjamin.

Op blote voeten loop ik door het moeras dat gisteren nog een gewone rubberplantage was. Bij elke stap voel ik eerst voorzichtig of er onder water niet ergens een kuil zit verstopt. As ik nu zou vallen dan gaat mijn camera eraan, evenals een aantal dure gadgets van de universiteit. Gelukkig staan de meeste Tengkawan bomen iets hoger dan de rubberbomen en dat betekent dat op de plaatsen waar ik metingen moet verrichten ik niet bang hoef te zijn dat mijn onderzoek in het water valt.

Na twee bomen gemeten te hebben vraagt Benjamin welke kant ik op wil. ‘Als we deze kant op gaan komen we bij de Tengkawan, maar als we de andere kant op komen we bij de bekerplanten.’

Vleesetende planten hebben niets te maken met mijn onderzoek; het is gewoon een interesse van mij. Hier groeien bekerplanten in het wild en tot nu toe heb ik maar twee soorten bekerplanten gezien in dit land. ‘Laten we eerst maar eens naar die bekerplanten gaan.’ zeg ik, ‘die bomen komen later wel.’

Benjamin begeleid me via een rijstveld naar het moeras waar de bekerplanten groeien. Het duurt een kwartier voordat hij ze gevonden heeft, maar mijn geduld wordt beloond. Al snel kan ik drie nieuwe soorten op mijn lijstje bijschrijven. Het zijn niet zomaar bekerplanten: dit zijn bekers met tijgerprint.

Na een half uur zijn we weer terug in het vloedbos. Het water staat dit keer tot boven mijn knieën. Ik vraag mij steeds af of er geen gevaarlijke slangen in de modder schuilen. Al snel komen we bij een groepje oude Tengkawan bomen. ‘Hoe oud zijn deze?’ vraag ik. ‘Misschien 100 jaar.’ zegt Benjamin.

Als ik naar een van de bomen toeloop om de diameter op te nemen schiet er opeens een pijnscheut door mijn voet. Ik slaak een kreet en kijk omlaag. Een stuk of vijf mieren hebben hun giftige tandjes in mijn blote tenen gezet. Ik hink vloekend terug het water in, in een poging de andere mieren van mij af te schudden. Benjamin valt bijna om van het lachen. Het nadeel van zo’n vloedbos is dus dat alle insecten bij elkaar worden gedreven. Bij de volgende metingen kijk ik steeds angstvallig omlaag of er geen bijtmieren rondlopen.

Na een stuk of acht bomen geef ik aan dat ik genoeg van heb. We waden terug richting het dorp. Met een stok probeer ik steeds of het wat er niet te diep is om doorheen te gaan.

Plotseling pakt Benajmin zijn geweer en richt deze op het bladerdak. Ik verstijf en probeer te zien waar hij op richt. ‘Burung’ fluistert Benajmin. Gespannen wacht ik af of er doden gaan vallen of niet. Tien seconde later laat Benjamin zijn geweer weer zakken en zegt: ‘Dat vogeltje was zo klein, misschien wil ‘ie nog niet dood.’

Na een half uur zijn we terug bij het longhouse. Ik trek mijn natte kleren uit en schenk mijzelf een

Ensaidpanjang


Een maand geleden nam mijn leven een dramatische wending. Ik verliet de regen en de hitte van Borneo om er voor mijn zieke vriendin in Nederland te kunnen zijn. Een maand later bleek dat, ook al was Maria nog steeds ernstig ziek, het voor iedereen beter zou zijn om terug te gaan naar Borneo. Het onderzoek vereiste dat ik snel terug zou gaan. Van hogere hand werd besloten dat ik aanvankelijk niet naar Tembak, het dorp waar ik in november en oktober heb gezeten, maar naar een ander dorp zou gaan. Zo pakte ik op zondag 20 januari ’13 het vliegtuig naar Kuala Lumpur en verruilde de bittere koude en de sneeuw voor de warmte van het dorp Ensaidpanjang.

Vroeger, toen de Dayaks nog rondzwierven in het oerwoud, bouwden ze lange houten huizen op palen waarin ze met het hele dorp in woonden. Tegenwoordig zwerven er nog maar een paar Dayaks door het oerwoud en zijn de lange huizen waarin ze wonen een zeldzaamheid geworden. Het longhouse van Ensaidpanjang is een van de laatste bouwwerken van zijn soort in West-Kalimantan. Ik heb het nog eens nagemeten en ik kan bevestigen dat het huis waarin ik nu woon 111 meter lang is. Het bestaat volledig uit houten onderdelen en bied een woonruimte aan 26 families.

Het is werkelijk bijzonder om door zo’n gebouw heen te lopen. De ene helft bestaat uit een lange galerij waar de mensen werken en samenkomen, de andere helft zijn cabines van 28 m2 waarin de families afzonderlijk slapen en eten. Er is altijd wel bedrijvigheid in dit huis: kinderen rennen over de houten planken, honden rusten in de deurpost en de dames werken aan hun Ikat-doeken. Er staat altijd wel ergens een radiootje aan. De deuntjes worden vrolijk mee geneuried.

Als je eenmaal bekomen bent van het innemende karakter van dit huis, begint het je pa op te vallen dat de locatie eveneens prachtig is. De omgeving rond het longhouse bevat moestuintjes, struiken met schitterende bloemetjes, een riviertje waarin je heerlijk kunt zwemmen en een statige berg op de achtergrond. Het lijkt te mooi om waar te zijn.

Als gast in het longhouse ben je de koning te rijk. Er wordt drie keer per dag voor je gekookt, je kleren worden gewassen en je krijgt een eigen kamer toegewezen met een keukentje en een toilet. De mensen hier zijn enorm vriendelijk en behulpzaam en hebben een goed gevoel voor humor. Een betere plek kun je als onderzoeker niet hebben.

Ik wordt elke ochtend rond 6 uur wakker. Ik stap uit bed, neem een douche en wacht op mijn ontbijt. Rond 8 uur ga ik naar de rubberplantages om tengkawan bomen te meten en rond twaalf uur ben ik weer terug voor de lunch. Daarna doe ik een middagdutje en van 2 tot 5 ga ik weer naar het bos. Als ik terug ben neem ik een duik in de rivier met de kinderen. Ik speel van de rol van de hongerige krokodil die de kinderen te pakken probeert te krijgen. Na het avond eten verzameld het hele dorp zich rond de televisie. Meestal doe ik dan een paar goocheltrucs en ga daarna naar mijn kamer op een filmpje op de laptop te kijken. Soms doet de generator het niet en dan probeer ik (heel romantisch) een boekje te lezen bij het licht van een olielamp.

Onder deze omstandigheden is het erg makkelijk om de bittere dagen in Nederland te vergeten. Toch zijn mijn gedachten vaak bij Maria en hoe ze aan het vechten is. De afgelopen tijd heb ik gemerkt dat de hemel en de hel niet ver bij elkaar vandaan liggen.  

maandag 17 december 2012

Een aap voor een aap


Sintang, 17 december – 16:00

Alle tickets zijn geboekt, alle hostels gereserveerd. Mijn bagage is ingepakt en mijn bus vertrekt over drie uur. Na twee dagen en nachten piekeren over wat het beste is om te doen heb ik toch besloten om naar Nederland te gaan om kerst te vieren met mijn vriendin Maria en mijn ouders.

Teruggaan naar Nederland klinkt als opgeven; maar zo zie ik het niet. Het is niet meer of minder dan het pad volgen waar mijn hart het meeste licht op schijnt. Natuurlijk zijn er zoveel bezwaren; natuurlijk wordt het een zware reis. Het is eenvoudig de meest waarachtige weg die ik kan kiezen.

Een van de mooiste teksten die ik ken is de vertaling van een lied van Jacques Brel door Willem Wilmink:

‘In eigen kilheid zo gevangen
dat men voor de liefde zich verschuilt
zo aan het eind van elk verlangen
Maar dan een vriend te zien die huilt’

Dat is denk ik waar het hier om gaat.

Dat ik mij tijdelijk terugtrek betekent niet dat mijn werk er hier op zit. Ik ben hier nog niet klaar en ik wil hier snel weer naar toe. Ik kan hier nog heel veel leren en er gebeuren hier veel spannende en interessante dingen.

Nog geen uur geleden werd de achtertuin bevolkt door een heel reddingsteam die een geconfisqueerde orang-oetan kwam brengen uit een dorp op twee uur afstand. Ik kon zien hoe het dier, nog maar een jong kereltje, angstig maar nieuwsgierig door de tralies van de reis-kooi heenkeek om te zien waar hij terecht zou komen. Het is een gevoel dat ik – zeker in deze tijden – heel erg goed herken.

Natuurlijk kwam hij op een goede plek terecht; want als is het orang-oetancentrum hier klein van omvang - het is een van de beste opvangcentra ter wereld. Samen keken alle apen toe hoe het nieuwe dier een plekje kreeg in het centrum. Zijn buurman, Mamat kwam hem meteen bekijken en begroeten. Ook de vrouwtjes in de andere ruimte waren erg geïnteresseerd in hun nieuwe buurman. De zon scheen terwijl het nieuwe mannetje zijn welkomstmaal van kleine banaantjes en lange bonen opat. Het was een prachtig gezicht en een mooie (voorlopige) climax van mijn tijd hier in Indonesië

Ik denk dus niet dat de mensen mij hier heel erg zullen missen, ze hebben er immers andere goeie aap voor in de plaats gekregen. Bovendien duurt het niet lang voordat ik hier weer terug ben. Maar eerst moeten we de tijd nemen om stil te staan bij wat werkelijk van belang is.

Tot snel en een fijne kerst!

zondag 16 december 2012

Gunting Rambut


Tembak, zaterdag 15 december 

Het is 11 uur in de ochtend en de zon schijnt fel op de stoffige straat van het dorpje Tembak. Ik wandel naar het kapsalon; misschien is het open en dan kan ik mijn haar laten knippen. Het is erg rustig op straat; een hond ligt te slapen op de weg, in de berm loopt een kip achtervolgd door haar kuikens. Op de terrassen van de kleurige huisjes zitten mensen rustig te praten.

Kapsalon ‘Ulan’ is open. Ik vraag aan de dame of ze tijd heeft om mij te knippen. Dat heeft ze, ik mag plaatsnemen in de wachtruimte – de straat. Ik ga zitten op een stoel aan de kant van de weg en denk even of ik dit echt wil doen. Er zijn drie redenen waarom ik mijn haar wil millimeteren. De eerste is dat het huidige kapsel te warm is, de tweede reden is omdat het huidige kapsel mij niet staat. De derde reden is omdat ik Maria wil verassen. In het ziekenhuis hebben ze een deel van haar haar er af gehaald omdat het begon te klitten. Als ze straks aankomt in Sintang kan ik haar mooi laten schrikken en krapjes maken over het feit dat we allebei zijn kortgeknipt.

‘Hoe wil je het hebben?’ vraagt de kapster in het Indonesisch. ‘Seperti Agung’ zeg ik, ‘Net als Agung.’ Agung heeft zijn haar drie weken geleden laten knippen. Ik moet even slikken als de juffrouw haar tondeuse in mijn haar zet – de laatste keer dat ik mijn haar zo kort had was ik vijftien. Daar gaat ‘ie dan. Vol angstgevoelens zie ik hoe grote stukken van mijn haar op de grond vallen. Geen weg meer terug.

Al na twee minuten is de tondeuse stuk. Dat is pech hebben, want het werk is nog niet half af. Geen paniek – daar kom t de echtgenoot van de kapster al aan met een schroevendraaier. Na dertig minuten kijk ik mezelf aan in de spiegel – het is even wennen, maar het ziet er niet slecht uit. Ik vraag de kapster hoeveel het kost. Ik moet haar 15.000 rp betalen. Dat lijkt veel, maar het is ongeveer 1,2 euro. Ik geef haar een briefje van 50.000 (4 euro). ‘Oei,’ zucht de kapster ‘ik denk niet dat ik voor dat geld genoeg wisselgeld heb.’ Het zoontje wordt erop uitgestuurd om het geld te wisselen en even later is de transactie compleet.

Als ik terug loop naar huis zie ik dat Pak Nayau mij tegemoet komt rijden. Hij ziet mij in de verte en begint te lachen. Het blijkt dat hij mij wilde zoeken omdat ik wordt verwacht voor de lunch. Nayau draait zijn motor om en keert terug naar huis. Ik volg hem te voet. De mensen in de huisjes moeten stuk voor stuk lachen als ze mij zien. Ze wijzen en ze maken knip-bewegingen met hun vingers. Ik lach en zwaai terug. Het is immers nogal komisch; zo’n korte kop.

Terug bij het huis zie ik dat Agung terug is. Ook hij moet lachen als hij me ziet. ‘Now we are twins’ zegt hij. Ik vraag hem hoe het was in Sintang. ‘Met mij gaat alles goed. Maar ik heb slecht nieuws voor je.’ ‘Wat voor nieuws?’ ‘Ach, ga eerst maar eten, ik vertel het later wel.’ ‘Wat voor nieuws?’ dring ik aan. ‘Nou, je vriendin kan niet komen. Ze is erg ziek en ze moest haar vlucht annuleren. Misschien moet je terug naar Nederland.’

Het is 35 graden, maar mijn maag voelt aan als een blok ijs. ‘Misschien kunnen we morgen naar Sintang, dan kun je met je vriendin bellen.’

Ik loop het huis binnen. Het eten staat al klaar. Ik schep op. Ik kan geen hap door mijn keel krijgen. Maria is ziek. Het gaat heel slecht met haar. Langzaam verwerk ik deze nieuwe feitjes die mijn hele werkelijkheid zo maar op zijn kop gooien. Opeens lijkt het alsof al mijn zintuigen op scherp staan. Ik voel de houten vloer onder mijn moeten. In de verte hoor ik een insect tsjirpen. In een kier in de muur zit een snoeppapiertje dat mij nooit eerder is opgevallen.

Maria komt niet. Op zich is dat iets waar ik mee kan leven. Maar door het idee dat ze nu ligt te creperen van de pijn worden er tranen uit mijn ogen geperst – ook al probeer ik ze tegen te houden. Sinds ik hier ben heb ik mij nog nooit zo ver weg gevoeld als nu. Wat weet ik eigenlijk weinig, denk ik. Ik weet alleen maar dat Maria weer ziek is en dat ze niet kan komen. Meer niet.

Een uur later lig in mijn onderbroek op bed. De deur van mijn kamer zit op slot. Eindelijk sta ik mijzelf toe om verdriet te hebben. Ik voel hoe de golven van verdriet door mijn lichaam trekken, hoe de tranen uit mijn ogen sijpelen. Ik voel hoe mijn handen trillen en hoe mijn mond meer speeksel aanmaakt. Ik kijk naar het houten plafond op mijn kamer. Ik slaak een diepe zucht en slik. Alles veranderd.


Nadat ik een beetje ben uitgerust en mezelf heb gewassen met fris koud water vraag ik Darius, een neef van de familie Nayau mij naar de ‘muggenheuvel’ te brengen. De muggenheuvel is een hooggelegen rubberplantage tegenover de basisschool. Het stikt er van de muggen maar het is een van de weinige plekken in Tembak waar je bereik hebt met je mobiele telefoon.

Op de muggenheuvel probeer ik een sms’je te sturen naar Maria. Ik zie hoe mijn telefoon zijn best doet om het bericht te versturen. Het ene streepje op het scherm dat het bereik aangeeft knippert twijfelachtig. Na een tijdje lijkt het erop dat het is gelukt. Het bericht is verzonden. Twee muggen proberen mijn linkervoet leeg te zuigen; een andere mug de rechtervoet.

Opeens wordt ik gebeld. Ik neem op. Het is Berty - de moeder van Maria. ‘Maria wilde je graag terugbellen,’ zegt ze ‘maar ze heeft te veel pijn op de telefoon vast te houden. Ja… Maria zit er nu helemaal doorheen. Misschien wil ze je toch even spreken. Wil je het proberen, schat?’ even later heb ik mijn geliefde aan de lijn. Ze huilt. Tussen het gesnik door hoor flarden van een klein stemmetje dat mij duidelijk probeert te maken dat het haar spijt dat ze niet kan komen. Ik merk hoe ik weer helemaal op scherp sta. Ik probeer om haar te zeggen dat het niet erg is, dat ik mij zorgen maak, dat ik van haar hou…

Als ik haar moeder terugkrijg aan de lijn, vraag ik haar hoe het zo is gekomen, waarom Maria net in het ziekenhuis ligt, hoe lang ze al pijn heeft. Het blijkt dat Maria al twee dagen helemaal verlamd van de pijn op bed ligt en dat geen enkel ziekenhuis haar op wil nemen. Ook hoor ik hoe Thomas haar heeft proberen te helpen en hoe hij heeft geprobeerd om hulp in te schakelen. Thomas… een warm tintelend gevoel glijd door mijn longen. Hij was er voor haar. Ik ben hem wat verschuldigd.

‘Ik denk erover om terug te komen naar Nederland.’ Zeg ik tegen Berty. ‘Hoe denkt u daarover?’ ‘Tjsa, we hadden wel een romantische gedachte over “christmas at home” maar je moet maar kijken wat kan.’ Ik wens haar gedag en klik op het rode knopje op mijn mobiele telefoon. Ik ga naast Darius op een boomstam zitten. Ik probeer hem duidelijk te maken wat er aan de hand is. Ieder woord kost moeite: ‘Pacar saya sakit sekaki… Mungkin saya harus kembali ke Belanda’ Darius knikt. Hij heeft het begrepen. We stappen op zijn brommer en rijden terug.

Eenmaal terug in het huis waar ik slaap begin ik met het inpakken van mijn backpack…


donderdag 6 december 2012

Wie zoet is krijgt lekkers...

 Sintang, 5 december – 17:30

Ik sta bij de kassa van de Indonesische variant van ‘blokker’ en kijk hoe mijn boodschappen een voor een worden gescand: drie rollen pakpapier, een groen spaarvarken, een pluizig, geel etuitje met een angry-birds poppetje, een doos beng-beng’s, een zak met apennootjes, een oranje aansteker en een zakje pizza/rijst-koekjes. Dit zijn mijn sinterklaascadeautjes die ik vanavond zal inzetten bij het grote ‘SINTANG-klaas’ spel.
Tijdens de rit naar de feestlocatie probeer ik Agung uit te leggen hoe de kinderen in Nederland cadeautjes krijgen tijdens het Sinterklaas feest. ‘Ze zetten hun schoen in de buurt van de openhaard. In de schoen doen ze een wortel voor het paard en een lijst met cadeautjes die ze willen hebben. Dan moeten ze een liedje zingen want misschien zit er wel een zwarte piet te luisteren.’ Agung knikt alsof het de normaalste zaak van de wereld is, terwijl ik mij verwonder over de complete absurditeit van het hele proces.
Om vijf uur arriveren Agung, zijn neef Jamli en ik bij de twee Hollandse meisjes die ons hebben uitgenodigd: Esther en Robin. Deze twee dames werken voor een stichting die fysio- en ergotherapie aanbied aan kinderen met een handicap in Sintang. Esther staat in de keuken en is pannenkoeken aan het bakken. Robin is bezig de andere gasten een sinterklaasliedje aan te leren.
Na een tijdje druppelen de andere gasten binnen. Dit zijn vooral jonge, Indonesische vrouwen die op de scholen werken waar Esther en Robin langskomen. We zitten op de grond en eten pannenkoeken. Er wordt een hoop gelachen en een hoop grapjes gemaakt. Het is toch een behoorlijk multicultureel feestje geworden: we spreken Nederlands, Bahasa en Engels. Rechts van mij zit een Islamitisch meisje en links van mij een Katholieke jongeman en daar zit ik dan weer tussenin met mijn Boeddhistische allures.
Na het eten van de pannenkoeken begint het grote cadeautjes-spel. In het midden ligt een stapel cadeautjes. Door het gooien met de dobbelsteen en het uitvoeren van opdrachten kun je cadeautjes winnen en verliezen. Het is al snel duidelijk dat Agung graag de poederkoffie wil hebben. Hij heeft er duidelijk veel lol in en klaagt en moppert als hij weer een cadeautje moet ruilen of afstaan.
Na een uur spelen heeft iedereen de buit binnen. Ikzelf heb een toilettasje en een prinsessen-spiegeltje gewonnen en Agung zit grijnzend met een aantal zakje poederkoffie op zijn schoot. Tot slot doe ik wat goocheltrucs en Agung speelt poppenkast met de twee handpoppen van de int en zwarte piet.
Ik heb al veel bijzondere Sinterklaasfeestjes bijgewoond, maar deze editie was toch wel heel speciaal.



maandag 26 november 2012

Gesnapt


Tembak – vrijdag 23 November, 14:00

Agung en ik zitten op een bankje, ergens in een van de rubberplantages van de Dayaks. We rusten uit van de eerste helft van onze tocht over dit ruwe terrein. De plantages zijn stuk voor stuk aangelegd op de hellingen van de vele heuvels in dit gebied. Dat betekent een hoop geklauter; sommige hellingen zijn zo stijl dat ik mij aan de wortels van bomen moet optrekken om omhoog te komen. Soms komen we een beekje tegen. Dat betekent bijna altijd dat je een koorddans-act moet vertonen op een smalle, glibberige boomstronk. Als je valt ben je -in het gunstigste geval- kletsnat.
‘Wil je koffie?’ vraagt Agung, wijzend op een modderachtige substantie in een plastic flesje. ‘ja, doe maar.’ zeg ik. Ik neem een slok en proef dat ook deze koffie meer suiker bevat dan water. Maar goed, van suiker krijg je energie en dat heb ik nu hard nodig. Mijn T-shirt is doorweekt van het zweet en op het vel van mijn handen prijken vijf muggenbulten, netjes op een rij.
We staan op en vervolgen onze tocht. Twintig minuten komen we bij twee enorme rotsblokken, overgroeid met mos. ‘Hier is het,’ zegt Agung. ‘Kijk, daar loopt het tunneltje.’ Hij wijst naar een stukje grasachtige planten. Ik hurk neer en bestudeer de planten. Tussen de grashalmen is een ronde opening, inderdaad als een soort tunneltje. Het werk van een zoogdier; dertig centimeter hoog, nachtactief en een grondbewoner.
Als je het tunneltje volgt dan zie je ook waar het naartoe leidt: een spleet tussen de rotsen. ‘Dit is een goede plek voor onze cameraval’ zegt Agung. Dat ben ik zeker met hem eens. Ik haal de camera tevoorschijn. ‘Foto of video modus?’ vraag ik. ‘Video, dat is beter.’ Ik stel de camera in terwijl Agung de achterkant van de camera bevestigt aan een dun boompje. ‘Denk je dat hij zo goed staat gericht?’ Vraagt Agung.
‘Ja dat denk ik wel. Nu is het slechts een kwestie voor het dier om langs te komen en “hallo” te zeggen.’
‘En als hij door jouw camera wordt gefilmd, dan komt hij misschien ook wel langs onze val…’
‘Wat bedoel je met “onze val”’?
‘Kijk maar’ zegt Agung, wijzend op een lus gemaakt van takjes – een strik. Het ding was mij nog helemaal niet opgevallen. Terwijl ik bedenkelijk toekijk laat mijn vriend zien wat de bedoeling is - het dier loopt in de strik en wordt dan door de veerkracht van een omgebogen boompje omhoog gelanceerd. Het is een soort omgekeerde galg.
Terwijl we teruglopen naar het dorp, peins ik over het nut van mijn cameraval. Wat heeft het voor zin als ik een dier op de film heb, als hij drie meter verderop verstrikt raakt in een val? Het was mij al eerder opgevallen dat de Dayaks op een andere manier tegen dieren aankijken. De eerste ontdekking deed ik toen in op een bruiloft naar de wc moest. Ik werd toen in een huisje geleid en naar de badkamer gebracht. Toen ik neerhurkte om mijn behoefte te doen en opzij keek, schrok ik mij te pletter. Naast mij stonden drie emmers, met in elke emmer een schildpad ter grote van een schoolagenda.
Het houden van een schildpad in een emmer (natuurlijk om hem op een later moment op te eten) vind ik een naar iets. Het stuit mij tegen de borst; evenals het houden van een aapje in een kooi van nog geen kubieke meter groot. Ik zou er graag iets aan willen doen, maar hoe verander je de mentaliteit van de mensen die je als gast behandelen?
Thuis gekomen trek ik mijn vuile kleren uit en ik neem een bad. Zou het dit keer lukken om een dier op de film te krijgen?

Vijf dagen later

Agung staat voor de deur van mijn kamer. ‘Janse, ik heb de cameraval opgehaald. Ik denk dat we dit keer geluk hebben!’
‘Waarom denk je dat?’ vraag ik.
‘Kijk maar.’ zegt Agung, en hij houdt zijn hand op. In zijn handpalm ligt het onweerlegbare bewijs dat er een dier is langs geweest. Het is mij ook meteen duidelijk wat voor dier het is. Nu is de vraag – heeft de cameraval zijn werk gedaan en staat het dier op film?

In spanning bekijken we de filmpjes op de cameraval. De eerste filmpjes zijn natuurlijk gemaakt toe wij de cameraval installeerden. Ik zie stukje van mijn torso langskomen en een paar bezweette gezichten. De volgende drie filmpjes zijn vals alarm – er staat niets anders op dan de bosjes rond het hol. Op het volgende filmpje staat wel een dier. Een nachtvlindertje. Ik moet even slikken. Het lijkt erop dat we weer misgrijpen. Er is nog maar één filmpje over, gemaakt in de nacht. Gespannen kijken we naar het filmpje dat maar vijftien seconden duurt. De eerste tien seconden gebeurt er niets. En dan – onderaan het scherm -beweegt er iets. Een snuit, een oogje en –in een flits- de rest van het lichaam.
Agung en ik barsten los in gejuich. Het heeft gewerkt! Alle moeite is niet voor niets geweest… We hebben ons eerste zoogdier gefilmd met de cameraval (als je mij niet meerekent). Geen dood dier, maar wel een dier op film. ‘We moeten dit vieren.’ Zeg ik. ‘En de stekels? Mag ik die houden?’ Agung knikt. 

Wil je weten wat voor dier er op het filmpje verscheen? Klik dan hier.